Schenderling, die in het dagelijks leven werkt als beleidsadviseur bij adviesbureau Berenschot, is zeer gedreven om het onrecht van moderne slavernij onder de aandacht te brengen én concrete oplossingen aan te dragen.
De econoom noemt het ‘belachelijk’ dat wij in Nederland voor negen euro een nieuwe trui uit een sweatshop in Bangladesh kunnen kopen. In een interview met De Nieuwe Koers stelde hij: “Niemand van ons ziet zichzelf zoals we echt zijn. Ouderwetse mijnheren en mevrouwen die schaamteloos andere mensen vele uren loodzwaar werk laten doen.”
Met bedrijfskundige Matthias Olthaar berekende hij dat voor de Nederlandse economie 13,8 miljoen niet-westerse mensen aan het werk zijn – dat is 1,8 fte per Nederlands huishouden. Eigenlijk werken voor elke leefeenheid in Nederland dus twee niet-westerse ‘slaven’.
Hoe kwam je op het idee voor dit onderzoek?
“Moderne slavernij is een enorm onrecht en we doen er allemaal aan mee. Toch is het heel moeilijk om dat voor een groot publiek duidelijk te maken. Er zijn veel voorbeelden van studies naar individueel onrecht, waarbij een productieketen wordt uitgezocht. Dat is heel concreet, maar geeft mensen nog niet het gevoel dat ze zelf verantwoordelijk zijn. Daarnaast zijn er meer abstracte onderzoeken naar hoeveel mensen wereldwijd in slavernij vastzitten of onder slechte omstandigheden werken. Zo’n getal wijst op onze verantwoordelijkheid, maar is zo abstract dat mensen daar ook niks mee kunnen. Matthias en ik hebben geprobeerd daar tussenin te gaan zitten. We wilden wel een getal noemen, maar niet een abstract getal. Zo kwamen wij uit op deze vraag: Hoeveel mensen verrichten slaafse arbeid voor één Nederlands huishouden? Merkwaardig genoeg was dat nog niet bekend, dat vonden we heel bijzonder. Het was ook best ingewikkeld om uit te rekenen, ik heb mijn achtergrond als internationaal econoom moeten gebruiken en heel wat databases door moeten spitten om erachter te komen.”
In Nederland zijn slavernij en uitbuiting bij wet van verboden. Maar het is geen enkel probleem om producten in te voeren waarvoor mensen en zelfs kinderen zijn uitgebuit. Denk je dat die importwetgeving zal veranderen?
“Dat hangt erg van het tijdsgewricht af. Door een bijzondere gebeurtenis kan in één klap het politieke landschap verschuiven. In 2013 stortte een grote kledingfabriek in Bangladesh in. Toen voelden allerlei kledingbedrijven zich gedrongen hun productieketen uit te zoeken, alleen al vanwege reputatieoverwegingen. Maar hoe dan ook is het belangrijk om dit te blijven communiceren: politiek gezien is het helemaal niet moeilijk om moderne slavernij en andere vormen van slaafse arbeid volledig uit te bannen. Alle importgoederen komen in Nederland vrijwel allemaal binnen via de Rotterdamse haven of Schiphol. Die goederen worden nu al allemaal steekproefsgewijs gecontroleerd. Ze kijken bijvoorbeeld of er toxische stoffen op zitten. Bij speelgoed controleren ze of de plasticsoort gevaarlijk is als kinderen ermee spelen. Ze controleren niet alleen op fysiek niveau, maar ook de herkomst van het product. Die herkomst wordt via een soort paper trail bijgehouden. Je kunt nu al op papier heel ver teruggaan in de keten.
Een voedselproduct dat binnenkomt, moet je tot de primaire boer of producent kunnen traceren. Mocht er iets mis zijn dan moet je namelijk kunnen achterhalen wat de bron is, anders kun je niet voorkomen dat het nog eens gebeurt.
Dus alle technieken en vereisten zijn er al om een keten tot en met de primaire producent te controleren. We hoeven maar één ding te veranderen: in plaats dat we alleen onze arbeiders en onze consumenten beschermen, moeten we ook de primaire producent gaan beschermen en de mensen die dáár werken.
Het is gewoon een kwestie van wetgeving en eisen stellen. Een extra vereiste kan bijvoorbeeld zijn: Je moet kunnen aantonen wat je hebt betaald aan de mensen die werken in de productieketen. Je kunt van elk land in de wereld prima nagaan wat er een behoorlijk loon is. Dat is helemaal niet zo ingewikkeld. Op basis van die paper trail kun je dat controleren, zoals je dat nu al doet bij milieu- en veiligheidseisen.”
Kan dat ook bij zeer complexe producten als een smartphone, waarbij de onderdelen van over de hele wereld komen?
“Ja, dat is zeker mogelijk. Op complexe apparaten zit namelijk een enorm verdienpotentieel en ook een grote marge. Natuurlijk, het is wat meer werk om die keten te controleren en in kaart te brengen. De meeste fabrikanten doen daar veel te weinig voor en die klagen dat het ze niet lukt. Maar de oprichter van Fairphone is het wél gelukt. Die heeft van elk component van de smartphone uitgezocht in welke omstandigheden het is gemaakt en is daar uiteindelijk in geslaagd. Je moet gewoon willen. Fairphone deed het nota bene als startup en alleen. Dus als je Samsung bent, en daar werken een paar honderd duizend mensen, dan stel je er gewoon een paar honderd vrij om dat uit te zoeken.
Als beleidsadviseur zie ik geen enkele belemmering om dat te doen. En de complexere producten zijn bijna altijd de producten met hogere marges. Er is dus geen beletsel om te zeggen: ook voor complexere producten laat je die wetgeving gelden.”
Wat houdt politici denk je tegen om te strijden voor strenger importwetten?
“Ik denk dat zij geloven wat bedrijven zeggen over dat het zo ingewikkeld is om een keten uit te zoeken. Daar worden ze gewoon misleid. Ik noemde net Fairphone als voorbeeld. Ik ken weinig producten die complexer zijn dan een smartphone, en toch is het hen gelukt. Dus ‘het is zo ingewikkeld’ is echt een kul-argument. Maar ik denk dat politici daar gevoelig voor zijn en lobbyisten daar heel slim op inspelen.
De tweede reden die politici tegenhoudt is dat zo’n wet effect heeft op de consumentenprijs. Als je serieuze eisen gaat stellen aan producten om slaafse arbeid uit te bannen, dan zal de prijs omhooggaan. Veel producten hebben nu niet een reële prijs. Het zou kunnen dat de klimaatcrisis een soort katalysator vormt voor beleid op dit vlak. Want we hebben sowieso veel strengere klimaatwetgeving nodig. Dan kun je zeggen: laten we gelijk sociale wetgeving op ketenniveau invoeren. En ja, dan moet je iets doen om het koopkrachteffect daarvan te repareren. Want uiteraard zullen dan mensen met een lager inkomen harder geraakt worden dan mensen met een hoger inkomen. Je moet op de een of andere manier compenseren dat bepaalde producten duurder worden.
Daar zit bij politici een primaire vrees. Heel raar, want je zou zeggen: je moet visie hebben en durf hebben als politieke leider. Maar alleen al uitspreken dat sommige dingen goedkoper zijn dan wenselijk, vereist een soort moed die de meeste politici niet hebben. Nu schuiven politici voor de vorm de hele verantwoordelijkheid af op bedrijven. Terwijl die bedrijven opereren in een internationaal concurrentieveld. Die hebben meestal heel weinig speelruimte om hun kostprijs echt te veranderen. Als je daar iets ter ver van afwijkt, dan gaat je hele verdienmodel eraan. Als ze wel die mogelijkheid hebben, moeten ze via marketing de hogere kostprijs kunnen terugverdienen. Dan moet je net als Unilever zodanige marketingcapaciteit hebben dat je bijvoorbeeld kan zeggen: ‘Onze theeboeren krijgen een behoorlijk loon en jij betaalt daar een paar centen extra voor.’ Een bedrijf als Unilever kiest daar zelf voor, terwijl ze dat wettelijk niet verplicht zijn.”
Die bedrijven willen zelf eigenlijk eerlijkere wetgeving.
“Ja precies. Daar is Unilever een goed voorbeeld van. De opeenvolgende CEO’s roepen echt om wetgeving. Die vragen om een gelijk speelveld en zeggen: zorg gewoon dat er gemeenschappelijk normen zijn. Als die regelgeving er op een dag komt, dan is Unilever ineens een voorloper en kunnen ze gaan oogsten. Want ze doen nu al investeringen om producenten een loon te geven waar ze goed van kunnen bestaan. Dat is nog zeker geen totaaloplossing, maar het is een stap in de goede richting. Je bant daarmee ieder geval de ergste armoede uit. Als je die eerlijke wetgeving invoert, beloon je de goede bedrijven en zet je de andere bedrijven op achterstand. Er zijn trouwens meer grote bedrijven die vragen om nieuwe wetgeving, zoals DSM.
Het beste is om die wetten in EU-verband in te voeren, maar het kan ook op nationaal niveau. Frankrijk en Duitsland hebben nu al wetgeving in voorbereiding om uitbuiting in productieketens tegen te gaan. Het gaat helaas allemaal niet ver genoeg, er zitten geen serieuze sancties op overtredingen. Dat geldt zover ik weet ook voor de Nederlandse wet voor verantwoord en duurzaam ondernemen. Het is een stap in de goede richting. Vanuit burgers en NGO’s is er echter een continue lobby nodig zodat de druk op de ketel blijft, en de wetgeving stap voor stap aangescherpt wordt.”
Hebben zulke importwetten echt invloed op de wereldeconomie, nu landen als China steeds machtiger worden?
“In China wonen meer consumenten dan in de EU. Maar als je in geld rekent en niet in personen, dan is de EU de grootste consumentenmarkt ter wereld. Als de EU moderne slavernij in productieketens verbiedt, heeft dat dus enorme invloed. Het bedrijfsleven in de hele wereld moet dan wel volgen, anders zijn ze hun grootste afzetmarkt kwijt.”
IJM heeft een eigen aanpak om moderne slavernij tegen te gaan: we bevrijden mensen uit moderne slavernij. geven traumahulp, maar helpen lokale autoriteiten ook om uitbuiters te vervolgen en rechtssystemen te transformeren. Wat vind je van die aanpak?
“Die lijkt me heel goed en belangrijk. Om uitbuiting structureel aan te pakken, moet je inderdaad het rechtssysteem versterken. Dat is de belangrijkste manier om slavernij en uitbuiting tegen te gaan. Maar je hebt instituties daar én hier nodig. Want de marktmacht, dus de echte macht in de keten, ligt nog steeds bij ons. Dus ons rechtssysteem moet ook transformeren.
Stel je neemt het ideale scenario dat in een land het rechtssysteem zodanig is versterkt dat arbeiders allemaal onder goede omstandigheden werken. In het slechtste geval prijst zo’n land zich dan uit de markt, omdat hun producten duurder worden. Dan is het nodig dat rijke landen zeggen: ‘Natuurlijk willen wij voor jullie producten extra betalen, want jullie hebben alle onrecht uit de keten gehaald.’ Of nog beter is als ze zeggen: ‘Al die andere producten komen er gewoon niet meer in.’ Met andere woorden: je kunt alleen maar exporteren naar de EU als je een rechtssysteem hebt dat dusdanig is dat je alle onrecht uit de keten haalt.”
In je boek ‘Hoe handel ik eerlijk?’ verwijs je geregeld naar de Bijbel. Heb je de Bijbel en religie nodig om het probleem van moderne slavernij goed te begrijpen?
“Ik zou denken: ja en nee. Ik denk dat het ongelofelijk nuttig is om inzicht te hebben in wat religie is. En om inzicht te hebben in ‘de machten’, zoals er in de Bijbel aan wordt gerefereerd. Paulus schrijft in zijn brieven over machten die op allerlei mogelijke manieren invloed op ons leven uitoefenen. Daar behoren overheden toe. Maar vandaag de dag behoren daar ook de grote merken toe. De grote marketingapparaten hebben geestelijke macht. Wij hebben niet de regie over geld, het is veel vaak andersom. En wij hebben geen regie over grote merken, het is heel vaak omgedraaid.
Aan de andere kant zie je in de links-intellectuele traditie ook een heel groot bewustzijn over macht. Dan gaat het vaak over de macht van geld. Daar wordt het natuurlijk op een seculiere manier geduid. Vanuit dat denken is er ook kritiek op het neoliberalisme, dat arme landen op enorme achterstand zet. Dus dat soort politiek-economische kritieken tref je ook wel in andere tradities aan. Vanuit de Bijbel vind ik het heel sterk dat er van geestelijke machten wordt gesproken. In die linkse boeken wordt het meer als politieke macht of macht van geld geanalyseerd. Maar in wezen bedoelen ze allebei hetzelfde, namelijk: geld is niet neutraal en oefent enorme macht uit.
Dat gaat zelfs terug op ons eigen geld. Wij hebben blijkbaar zodanig veel geld dat elk huishouden de macht heeft om twee anderen voor zich aan het werk te houden. Dat is ongelofelijk veel macht, en dat hebben wij alleen al! Laat staan als je het op het niveau van landen trekt. Er zit natuurlijk ook een andere kant aan de medaille. Doordat we zoveel geld hebben, heeft het ook weer macht over ons. Wij komen er heel moeilijk van los. Geld en grote merken zijn geen neutrale speeltjes. Het is heel zinvol om je dat te realiseren. Want dan kom je erachter dat je daar als christen vrij van kunt worden. Sterker nog: als we niet bevrijd worden, zijn we overgeleverd aan de machten.”
Recent verscheen van Paul Schenderling en Matthias Olthaar het boek ‘Hoe handel ik eerlijk?’ Dit boek vertelt het verhaal van de idealistische ondernemer en rozenkweker Johan. Hij gaat op zoek naar een eerlijke productiewijze voor zijn rozen. Op reis in Ethiopië ontdekt hij dat de problemen diep zitten en dat gangbare oplossingen, zoals fairtrade en circulaire productie, onvoldoende zijn. Van zijn gesprekspartners leert hij om de Bijbelse profetieën over rechtvaardigheid in een nieuw licht te zien. Hij houdt vol en vindt een begaanbare weg.
Fotograaf: Jaap Schuurman