“Soms komen de herinneringen ineens terug. Dan denk ik aan al die maanden dat we suikerriet moesten snijden. In de regen, hoe we uitgleden in de modder, geteisterd door slangen en schorpioenen… Maar dan herinner ik mijzelf eraan dat die dagen nu echt achter ons liggen.”
Dat vertelt Mala uit Zuid-Azië over die donkere periode in haar leven. Het begon in 2015. Mala’s broer werd ziek. Haar moeder moest voor zijn verzorging een lening afsluiten bij de eigenaar van een suikerrietplantage. Vervolgens dwong die eigenaar haar ouders, Mala zelf en haar zus Ganga om op de boerderij suikerriet te snijden, om zo het geldbedrag terug te verdienen.
Een aannemer vervoerde vaak alle landarbeiders van het ene werkterrein naar het andere. Uiteindelijk belandde Mala, haar ouders, zussen, broers, twee zoons en tien andere families op een suikerrietplantage in de buurt van Bangalore.
De omstandigheden op deze boerderij waren erbarmelijk: ze maakten lange werkdagen om de zware suikerrietstengels te hakken en te slepen. Mala: “We moesten ons zes uur ’s morgens op het werk melden. Om daar op tijd te komen, moest ik vier uur ’s morgens opstaan en snel wat eenvoudig eten koken voor onszelf en de kinderen.”
Na twaalf uur van zwaar en uitputtend werk, keerde de groep van veertig arbeiders terug naar hun tijdelijke verblijfplaatsen. Dat waren zelfgemaakte tenten van plastic zeil, ze stonden in de open ruimten tussen suikerrietrijen. Er was één familie die geld had om een kleine kerosinelamp te kopen op de plaatselijke markt, zo’n tien kilometer verderop. Daar gingen ze met z’n allen omheen zitten.
Elk gezin kreeg een klein geldbedrag per week voor hun arbeid. Mala dacht de lening in twee tot drie maanden te kunnen terugbetalen. Maar vanwege de hoge rente die eigenaar rekende, was het schuldbedrag zelfs na twee jaar nog niet kleiner geworden.
Ze hadden geen toegang tot schoon drinkwater of voorzieningen om als vrouwen in privacy te kunnen baden. Dus moesten ze het vervuilde water drinken uit het nabijgelegen kanaal en zich daar wassen. Er waren dagen dat de families niet mishandeld en uitgescholden werden door de eigenaar en opzichters, dat noemden ze ‘geluksdagen’.
Een halve dag per week waren ze vrij. Dan gingen Mala en de anderen water halen en probeerde genoeg eten te kopen voor de volgende week.
Mala voelde zich totaal hopeloos, vooral op dagen dat er niet genoeg eten was voor haar zonen, Abi en Arjun. Zij waren toen nog geen vijf jaar oud. De eigenaar weigerde enige regeling te treffen voor de scholing van de kinderen, ook niet toen de gezinnen voorstelden dat een van de oudste kinderen de jongste kinderen onder zijn hoede kon nemen.
Na maanden van wanhoop kregen Mala en haar moeder een klein beetje hoop. Op de markt ontmoetten ze namelijk maatschappelijk werkers van IJM. Dit gebeurde tijdens één van de uitstapjes naar de plaatselijke markt die de eigenaar soms toestond.
Mala en haar moeder vertelden in detail over hun situatie en hoopten dat deze IJM-medewerkers konden helpen. “Mijn moeder was erg bang om iemand te vertrouwen,” herinnert Mala zich. “Ze waarschuwden dat die IJM-medewerkers in werkelijkheid vrienden van de eigenaar konden zijn en ons in de val konden lokken.”
Pas toen de maatschappelijk werkers vertelden over andere mensen die uit slavernij werden gered in samenwerking met de autoriteiten, verdween die angst. In de weken daarna kreeg Mala het voor elkaar om in het geheim de IJM-medewerkers te bellen en hen op de hoogte te houden van hun situatie. Zij stelden Mala gerust: “We komen jullie snel bevrijden, samen met de autoriteiten.”
20 september 2017 was de dag dat alles veranderde. De arbeiders waren riet aan het snijden en op vrachtwagens aan het laden. Ineens kwamen er zo’n tien auto’s aanrijden, waaronder een politiebusje en een grote vrachtwagen. Het waren agenten en medewerkers van de lokale overheid. “Ze vroegen ons om allemaal samen te komen. Intussen stelden ze ons gerust en zeiden dat er niets was om bang voor te zijn.”
De plaatselijke autoriteiten begonnen de gezinnen te ondervragen. Ze wilden zeker weten of de verhalen over de uitbuiting en mishandeling klopten. Eerst spraken de arbeiders aarzelend, maar ze kregen steeds meer moed om voluit de waarheid te vertellen. Eén van de ambtenaren had een lijst met de namen van alle gezinnen. Hij riep ze bij zich om er zeker van te zijn dat iedereen er was.
Mala herinnert zich: “Een van de kleine jongetjes, Kumar genaamd, was er op dat moment niet. Dus werd er een politieagent gestuurd om hem te halen. Toen de jongen de politie zag, was hij zo bang dat hij zich snel probeerde te verstoppen onder een stapel gedroogd suikerriet.” Alle veertig arbeiders, inclusief de kinderen, werden in veiligheid gebracht op het politiebureau.
Diezelfde dag werd de eigenaar van de boerderij gearresteerd en samen met zijn familie naar het politiebureau gebracht. De gezinnen kregen voedsel en onderdak in een nabijgelegen herberg. Daarnaast ontvingen ze vrijlatingscertificaten, waarmee hun valse schulden bij de eigenaar werden kwijtgescholden. Kort daarna brachten de autoriteiten de families terug naar hun geboortedorpen en moedigden hen aan zich tot de plaatselijke politie te wenden voor verdere hulp en steun. In de rechtbank kregen Mala en de andere arbeiders de kans om tegen de eigenaar te getuigen.
Inmiddels gaan Mala’s zoons en jongere zusjes naar een plaatselijke kostschool. Zelf heeft Mala werk gevonden om op een waardige manier in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Ze kan nu weer vooruitzien en dromen van de toekomst. “Mijn wens is dat mijn kinderen kunnen gaan studeren en niet het lijden hoeven doorstaan wat ik heb meegemaakt.” Daarnaast hoopt ze op een huis voor het gezin en een vaste baan voor haarzelf en haar man.
Ook is ze aangesloten bij een groep van mensen die eerder in slavernij vastzaten en nu anderen voorlicht over moderne slavernij en het vinden van goed werk. Ze zegt zelfverzekerd: “Ik wil de gemeenschap dienen en ben bereid alles te doen wat nodig is om ervoor te zorgen dat anderen niet in dezelfde valkuilen stappen die ons in slavenarbeid deden belanden.”