“Slaafvrij? Natuurlijk is dit slaafvrij, want slavernij hebben we 150 jaar geleden afgeschaft.” Dat dacht Antonie Fountain toen hij ruim zeventien jaar geleden een chocoladereep van Tony’s Chocolonely onder ogen kreeg met het opschrift ‘100% slaafvrij’.
Zijn vrouw vertelde hem toen dat gedwongen arbeid en moderne slavernij zeker geen verleden tijd zijn. Dat miljoenen arbeiders, onder wie veel kinderen, in levensgevaarlijke omstandigheden voor ons aan het werk zijn, onder andere in de cacao-industrie.
Antonie begon zich erin te verdiepen en deed schokkende ontdekkingen. “Soms hoor je over bepaald leed in de wereld en dan denk je: hier moet iemand echt iets aan doen. Maar bij mij kwam dit nog een tandje dieper binnen. Zo van: volgens mij moet ik hier iets aan doen. Ik weet niet precies waarom, maar ik voelde mij persoonlijk geschoffeerd dat zoveel kinderen en arbeiders voor ons werden uitgebuit. Ik was er totaal van ontdaan.”
Het werd een keerpunt in zijn leven. Zijn baan als marketeer zegde hij op en hij hielp mee met de oprichting van de Nederlandse tak van anti-slavernij organisatie Stop the Traffik. Ook was hij als adviseur betrokken bij de oprichting van IJM Nederland. Inmiddels is hij al jarenlang directeur van VOICE Network, een koepelvereniging van vakbonden, ngo’s en cacaoboeren die strijden tegen onrecht in de cacaosector.
Wat is het grootste obstakel in de strijd voor eerlijke chocolade?
“Het gaat niet om één obstakel, dan was het probleem allang opgelost. We hebben in de cacaosector te maken met een heel complex systeem en allerlei lagen van onrecht. Om te beginnen is de prijs die we betalen voor cacao niet eerlijk. Die prijs is niet bepaald op basis van wat de boer nodig heeft, maar op basis van wat de internationale markt bereid is om te geven. Het internationale handelssysteem is perfect ingericht om de zwakste actoren in de keten met elkaar te laten concurreren. Dus de mensen die het al zwaar hebben, moeten opboksen tegen anderen die het heel moeilijk hebben, wat leidt tot situaties van extreme armoede.
Bedrijven kunnen prima gebruik maken van dit onrechtvaardige systeem zonder dat het enige consequenties heeft. Van de directie van grote bedrijven gaat nooit iemand naar de gevangenis. Nooit hoeven ze enige boete te betalen voor het feit dat zij het milieu vernietigen of dat de arbeiders die aan hun leveren straatarm zijn.
Europa en Noord-Amerika zijn gestopt met kolonisatie, maar in de machtsverhouding werkt dat systeem tot op vandaag door. Daarom is het belangrijk dat er wetgeving komt die bedrijven verplicht om uitbuiting in hun productieketens tegen te gaan.
Op lokaal niveau moeten misdaden tegen arbeiders worden vervolgd. Daar loop je tegen andere obstakels aan. Hoe zorg je ervoor dat rechters eerlijk worden? Hoe zorg je ervoor dat een gerechtelijke uitspraak niet afhankelijk is van hoeveel geld je geeft of wie je oom is? Op dat gebied doet IJM heel belangrijk werk. Als verschillende organisaties hebben we elkaar nodig, omdat ze ieder hun eigen deel van dit grote, complexe onrecht bestrijden. Een oud-Afrikaans gezegde zegt het zo: ‘Hoe eet je een olifant? Hapje voor hapje.’”
Je bent nu al zo’n zeventien jaar actief om de cacaosector te verduurzamen en uitbuiting tegen te gaan. Is er veel veranderd in die tijd?
“Ja, heel veel. Toen ik hiermee begon, wilden cacaobedrijven niets weten van uitbuiting. Hun boodschap was min of meer: ‘Er zijn geen problemen en mochten er problemen zijn, dan zijn we er allemaal mee bezig om ze op te lossen. Val ons niet lastig, ga weg.’ Dat is nu volstrekt anders.
Ik zie ook dat er meer nuance is gekomen in het gesprek over uitbuiting. We spreken in de cacaosector minder snel over moderne slavernij, want niet alle uitbuiting is slavernij. Het gebeurt zeker dat kinderen en volwassenen worden verhandeld en tot slaaf gemaakt op cacaoplantages. Maar veel kinderen die in de cacaosector werken, zitten gewoon bij hun ouders op de plantages. Die zijn gewoon straatarm en hebben geen andere optie dan met het hele gezin keihard te werken om in ieder geval twee of met mazzel drie maaltijden op een dag voor elkaar te boksen.
Dat is geen slavernij, maar alsnog is het heel gevaarlijk werk wat die kinderen moeten doen dat heel slecht is voor hun ontwikkeling. Ik heb het over kinderen die worden blootgesteld aan allerlei agrochemicaliën, zoals pesticiden. Die veel te zware zakken voor uren per dag moeten tillen. Kinderen die betrokken zijn bij het verbranden van kreupelhout onder de bomen. Die op heel jonge leeftijd kapmessen en ander gevaarlijk gereedschap moeten gebruiken, allemaal zonder beschermende kleding.”
Maar je wilt dus niet te snel van slavernij spreken?
“Dat klopt, zeker niet als het gaat om West-Afrika. Dat heeft te maken met een belangrijke historische gevoeligheid. Want voor honderden jaren hebben wij, Europeanen, mensen uit West-Afrika weggehaald en als slaaf naar Noord- en Zuid-Amerika verscheept. Het is denk ik terecht dat ze in Afrika verbolgen reageren op al die Europeanen en Amerikanen die hen beschuldigen dat ze slavendrijvers zijn. Terwijl zijzelf vastzitten in armoede, wat mede komt omdat Europeanen en Amerikanen geen eerlijke prijs betalen voor hun arbeid en producten.
Het is dus heel belangrijk om respectvol en genuanceerd te spreken over deze onderwerpen. Het is niet zo dat ik het woord slavernij nooit gebruik. Ik denk bijvoorbeeld aan gedwongen prostitutie en situaties waar hele families in steengroeves moeten werken om hun schulden af te betalen. Dat is echt moderne slavernij. Alleen voor het grootste deel van de mensen waarvoor wij werken in de cacaosector, gaat het te ver om van slavernij te spreken. Maar er is absoluut sprake van enorm en diepgeworteld onrecht.”
Ben je weleens moedeloos geweest in de strijd tegen dat onrecht?
“Ik kan eerlijk zeggen dat ik in dit veld altijd hoopvol en strijdbaar ben gebleven. Dat komt eigenlijk omdat we deze strijd aan het winnen zijn. De grote chocoladebedrijven zijn nu zelf voorstander van wetgeving tegen uitbuiting. Tien jaar geleden was dat ondenkbaar. De Europese Unie staat nu op het punt om belangrijke wetgeving in te voeren. Zoals de Corporate Sustainability Due Diligence Directive, een wet die bedrijven verplicht om problemen in hun productieketens aan te pakken.
Die ontwikkelingen geven mij echt hoop. Dat is niet omdat ik een naïeve idealist ben die altijd over alles hoopvol is. Ik ben persoonlijk nauw betrokken bij de discussie rond vluchtelingen in Nederland. Over die discussie ben ik wel regelmatig cynisch en verdrietig. En ik heb grote zorgen over het klimaat, waar de oplossingen die we aandragen veel kleiner zijn dan de steeds grotere problemen die we hebben. Maar als ik naar de cacaosector kijk, dan gaat het steeds meer de goede kant op.”
De nieuwe EU-wetsvoorstellen geven je hoop. Maar een wet kan ook een papieren tijger worden die niks verandert.
“Ik denk niet dat die wetten in eerste instantie alle problemen gaan oplossen. Maar nu al zie je dat bedrijven kritisch naar hun productieketens kijken, omdat ze weten dat die wetgeving er aan komt.
Gaat het perfect zijn? Nee. Gaan we drie, vier revisierondes nodig hebben voordat zo’n wet echt goed functioneert? Waarschijnlijk wel. Maar zo'n voorbeeld hebben we ook in Nederland. In 1874 werd kinderarbeid verboden met het ‘Kinderwetje van Van Houten’. Vijftien jaar later was er een parlementaire enquête nodig omdat er nog zoveel kinderarbeid voorkwam. Alleen wetgeving was niet voldoende, zo bleek. Families die hun kinderen nog aan het werk hadden, moesten geholpen worden. Dat was het begin van de sociale zekerheid in Nederland. Wetgeving is de eerste stap, vervolgens heb je flankerend beleid nodig.
Dat kinderwetje van Van Houten kennen we nog altijd. Waarom? Dat was een markering, een vlag in de grond. Op dat moment zeiden we: ‘We gaan kinderarbeid niet meer accepteren.’”
Wat is je motivatie om dit werk te doen?
“Dat heeft alles met mijn geloof te maken. Mijn ouders waren zendeling, dus als kind ben ik al een beetje in een ketel met toverdrank gevallen. Ik heb heel veel preken gehoord over het Koninkrijk van God. Een Koninkrijk van gerechtigheid dat er nog niet is, maar waarvan je al wel de tekenen ziet. Nog steeds zie ik mijzelf als christen. Dat betekent voor mij: ik ben een volgeling van Christus.
Ik geloof dat ieder mens geschapen is naar Gods evenbeeld. Of die mensen nou op mij lijken en hetzelfde vinden als ik - dat doet er allemaal niet toe. We zijn allemaal beelddragers van de Eeuwige. Dat is mijn drijfveer om mij in te zetten voor mensenrechten. Ik kan dit niet doen zonder behoorlijk wat overtuiging en bevlogenheid.
Ik moet wel oppassen dat ik niet doorsla. Ik heb hobby's die helemaal niets met mijn werk te maken hebben, dat is een bewuste keuze. Zo pak ik graag mijn fiets om door de bossen te fietsen van de Veluwe waar ik woon. Ik hou van idioot lange afstanden fietsen, daar geniet ik ontzettend van.”
Heb je dat moeten leren, om die balans te vinden tussen werk en ontspanning?
“Ja, absoluut. Voor mij is het risico dat ik verzand in een Messias-complex. Het is voor mij een heel pijnlijk proces geweest om daarmee te leren omgaan. Daar heb ik met vallen en opstaan en met therapie mijn weg in gevonden. Ik heb geleerd dat je niet alles kunt doen. Goed genoeg is ook echt goed genoeg.
Vanuit het christelijk geloof kun je een enorm schuldgevoel ontwikkelen. Daarom heb je genade nodig - want genade is het tegengif voor schuld. Ik zie dat mensen die niet gelovig zijn opgevoed veel minder een schuldcomplex hebben. Die hebben zoiets van: Wat doen jullie christenen moeilijk over schuld! Ik ben daar weleens jaloers op. Tegelijk mis je dan wel het mooie van genade ervaren. Genade gaat zo diep, daar raak ik niet over uitgedacht.”